De storm aanschouwen

Aan de bomen zie ik de stormen,
die uit mat geworden dagen
aan mijn angstige vensters knagen,
en hoor de verte dingen klagen,
die ik niet zonder vriend verdragen,
niet zonder zuster liefhebben kan.

Daar gaat de storm, een omvormer,
gaat door het woud en door de tijd,
en alles is als zonder jaren:
het landschap als een vers uit het boek der Psalmen,
is ernst en zwaarte en eeuwigheid,

Wat is dat klein, waarmee wij strijden,
wat met ons strijdt, wat is dat groot;
lieten we ons als de dingen,
zo door de grote storm bedwingen,
werden we wijd en naamloos.

Wat wij overwinnen, is het kleine,
en het succes zelf maakt ons klein.
Het eeuwige en buitengewone
wil niet door ons gebogen zijn.
Dat is de Engel, die de strijders
uit het Oude Testament verscheen:
als de pezen van zijn tegenstanders,
in de strijd als snaren strekken,
voelt hij die onder zijn vingers
als bladzijden van een diepe melodie.

Wie werd overwonnen door deze Engel,
die zo vaak een gevecht weigerde,
die komt rechtvaardig en opgericht
en groot uit die harde hand,
die hem omvatte en ómvormde.
Het gaat hem niet meer erom te winnen.
Zijn groei is: de diep overwonnene
van het altijd Grotere te zijn.

(Rainer Maria Rilke; vertaling uit diverse bronnen)

Terug naar reisgenoten